In de 
        
middeleeuwse stad 
        stonden tussen de vele 
        
houten huizen 
        hier en daar stenen gebouwen. Dat waren niet alleen 
        kerken en overheidsgebouwen. Steden als Gent en Utrecht kenden machtige 
        'steenhuizen', 
        
stadskastelen 
        van een behoorlijk formaat, maar dat is geen algemeen gebruikelijk beeld geweest. 
        Uit Italië kennen we in steden als Bologna en 
        San Gimignano de verdedigbare 
        
geslachtstorens. 
        Een ruimere en lagere variant kwam als 
        '
woontoren' 
        van tussen de 5 en 10 meter in het vierkant op veel meer plaatsen voor, 
        meestal met een houten aanbouw voor de 
        functies die niet in het stenen kerngebouw pasten. 
        
Op veel plaatsen, onder andere in 
        
Braunschweig, 
        is gebleken dat in de 13e eeuw midden op de 
        percelen een bescheiden stenen 'toren' stond, de 
        'stenen kamer' 
('Kemenate', 'Steinbau', 'Steinspeicher'), 
        met houten aan- en bijgebouwen.  
        Dat patroon kwam toen ook voor in 
        
Utrecht. 
        Ook later was de stenen kamer met (houten) aanbouw algemener dan we denken.
        
In Harderwijk blijkt bij de 
        
verstening 
        na de stadsbrand van 
        
1503
        dit compromis vaak gekozen te zijn: een 
        'stenen kamer' met een 
        laag voorhuis, liefst niet meer van hout. De stenen kamer was 
        onderkelderd en zo overwelfd dat de 
        kamer op de begane grond wat boven het maaiveld lag. 
        Daarboven kwam dan nog een verdieping, soms meerdere. 
        Het eerst bescheiden voorhuis in de rooilijn werd later het grootste bouwdeel.
        De term 'stenen kamer' is verwarrend, want die heeft meerdere betekenissen. 
        Dat geldt niet voor 'stenen kamer met voorhuis', maar het blijft moeilijk 
        deze te onderscheiden van bijvoorbeeld het 'gewone' huis met in het achterhuis een 
        
neer- 
        en 
opkamer.
        
        
        
          Tekst: Jean Penders, 03-2006. Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders